In week 2 las ik iets compleet anders. Stripboek in kwestie heet SGF en is getekend door de Vlaamse Simon Spruyt. Ik kende Spruyt al van Junker, een mooi getekend, maar wat tam verteld stripboek, maar SGF is misschien wel het compleet tegenovergestelde. Het is een leeservaring van explosies-hier-daar-achtbaanrit-BENG-kinkelinkedinkel-proporties. Een passende omschrijving lijkt bijna onmogelijk.
Al vóór de proloog leren we dat uitgever Juan Lopez Garcia om geld verlegen zit en daarom besluit het nog ongepubliceerde werk van een stripicoon maar eens uit te melken. Deze ‘SGF’ is de jong overleden strip-entrepreneur S.G.F. Spruyt, ‘de voornaamste stripindustrialist van zijn tijd’.
S.G.F. Spruyt is een mythisch personage waarmee de échte Simon Spruyt overduidelijk commentaar geeft op de stripwereld. Want SGF verkoopt binnen twintig pagina’s zijn ziel aan de duivel, spuugt op het stripfestival van Angoulême en trouwt met de fictieve dochter van bestaande stripuitgever George Dargoud. Die uitgeverij neemt hij over en zo schopt SGF het scheldend, vloekend en meisjesbetastend tot een eigen stripstudio. Daar rolt vervolgens pulp uit, gemaakt door Chinezen en weesmeisjes en via een omweg wordt SGF uitgeroepen tot Messias, verlosser en God-tekenaar.
Klinkt absurd? Dat is het ook. En ik snapte er geen hout van. De vele ongrijpbare knipogen naar bestaande personen, de getekende verwijzingen naar stromingen: SGF is voor insiders. En toch, dankzij de bizarre plot, de variatie in tekenstijl en het aanstekelijke vertelplezier is het universum van Spruyt een overtuigende. Ik kom hier op terug, wil ik bijna zeggen. Ik zou SGF later nog eens willen lezen.